Zie de mooie dingen dan

De meeste jongens uit de wijk kwamen-komen hier.
Dit pleintje.
Een beetje ouwehoeren. Kletsen. Voetballen.
Het ging-gaat om ontmoeten.
Elkaar weer zien. Mijn vrienden. Mijn beste vrienden van school.
Ik ben hier opgegroeid.

Langs het kanaal. Gewoon alleen. Lopen.
Aan het einde van de middag. Met vrienden. Chillen.
Dit is [ook] een achterstandsbuurt-Vogelaarwijk.
De stempel. Het stempel. Dat stempel. Deze stempels.
Zijn er nog steeds.

Herkenbaar. Zichtbaar.
Zie de mooie dingen dan.
Onderbelicht-Overbelicht Uitzicht
Langs het water. Zonnebloempitten eten.
Babbelen. Bij mooi weer.

Zie de mooie dingen dan.
Als de zon schijnt dan is het echt prachtig hier.
Prachtwijk. Krachtwijk. Vogelaarwijk. Achterstandswijk.
De brug. Het kanaal. Overlast.
Iconisch Kanaleneiland.
Het is echt mooi. Zie het dan.
Dit is ook een achterstandsbuurt.

Hier wonen jongeren met dezelfde achtergrond
Voetballen

Zwaluwen                                                                                     Kampong
Daar was ik niet                                                                           de enige
Marokkaanse jongen                                                                   Bonifatius en de Uni

Onbewust ga je je anders gedragen

Kanaleneiland-Zuid.
Hun tennispark. Hun wijk. Mijn wijk. Onze wijk.

Ik ben hier opgegroeid.
Ik ken iedereen wel.
Ik voel mij hier thuis.

Hoograven. Mijn wijk.

Hier woon ik, tussen landrovers, tesla’s en bmw’s; loop ik, langs onbewoonbaar bewoonbaar ge(her)structureerd; voetbal ik, waar een fiets aan het hek Paul Verweel herinnert; sta ik, waar school breed smal wordt gesegregeerd; speel ik, aan de stoepranden van mijn huis,
Hoograven, mijn wijk.

Hier werk ik, ’ t Goylaan die zuid en noord lawaaierig van elkaar scheidt; studeer ik, waar een bruine bank gescheiden studentenwerelden representeert; werk ik, aan gelijke uitkomsten in het onderwijs; volg ik, de Limes-mozaïek van mijn wijk; droom ik, over druivenstruiken in de voortuin van mijn huis;
Hoograven, mijn wijk.

Hier loop ik, twee werelden worden heel eventjes één; sta ik, ‘hé dat is mijn ma op de fiets’; loop ik, op golvende resten zonnebloempitten; steek ik over, met een grote boog om hen heen; woon ik, deze fijne plek is mijn buurt;
Hoograven, mijn wijk.